Pamela Kribbe

In juni verbleef ik enkele weken in Luxor, Egypte, en het was er zo warm dat ik overdag nauwelijks naar buiten kon. Er was weinig te beleven nu, en het doorlopend aangestaard en aangesproken worden als blanke westerse vrouw in de plattelandswijk waar ik zat, begon me ook behoorlijk de keel uit te hangen. Na enige dagen van benauwenis en opstandigheid besloot het wijzere deel in me dat het beter was erin te berusten en dat er wellicht iets te ontdekken viel tijdens deze periode van ‘eenzame opsluiting’.  

De volgende dagen dacht ik na over mijn leven en raakte bij vlagen overmand door golven van verdriet, over dat wat in het verleden mis ging of ontbrak, over de pijn in de mensen van wie ik hou, over mijn eigen gevoel van incompleetheid. Ik huilde maar voelde ook een aanwezigheid, best te omschrijven als een blauwe mantel, die met me meekeek naar het verleden en me een veel vriendelijker en zachter perspectief aanbood. Die relativeerde en het positieve belichtte.     

Na enkele dagen verzonken te zijn geweest in het verleden, raakte ik  me ervan bewust dat onder de lagen van ‘gewoon’ menselijk verdriet een dieper verdriet lag.

Ik lag op bed en voelde de ruimte onder me van de aarde, van deze plek, van Egypte in z’n geheel. Plots zag ik een voluptueuze groene tuin voor me, met subtropische bomen en dik bebladerde planten. Alles leefde. Ik zag een aapje op een tak zitten dat me pienter aankeek, zijn fijne handjes druk in de weer. Ik was geraakt door de pracht en de delicaatheid van het leven: alle details en nuances, zo precies op elkaar afgestemd, zowel esthetisch – voor het oog – als functioneel – voor de instandhouding van het leven.

Opeens begreep ik mijn verdriet. Ik voelde met ontroering de oneindige kostbaarheid van het leven, in alle vormen: de planten, dieren, mensen, in alle fasen: jong, volwassen of oud. Alles was mooi en betekenisvol, en er was een omringend bewustzijn dat hiervan af wist, dat koesterend en stil al het leven in haar hand hield. Tranen wilden uit mijn ogen springen toen ik dacht aan de brute en gewelddadige behandeling van het leven op aarde. De verwaarlozing, de liefdeloosheid, de wreedheid waarmee levens werden verstoord en beschadigd….ik realiseerde me dat de pijn hierover me diep raakte en ook – nog steeds – choqueerde. Hoe was dit ooit mogelijk geworden?

Het verdriet om de verloren Tuin.

Het verdriet om de Val. 

Toch voelde ik iets merkwaardigs. Ik stelde me voor dat ik weer door de Tuin liep en mijn zinnen liet verzadigen door de levendige groene overvloed. Ik stelde me voor dat ik mocht blijven, en toen….voelde ik een aarzeling. Merkwaardig! Het weten alleen al dat de Tuin bestond, er nog was, stemde me gelukkig, luchtte me op, maar ik wilde niet blijven. Ik had iets te doen, elders, en de gedachte daaraan maakte me blij, had iets opwindends.

Ik herinnerde me een vergelijkbare ervaring toen ik een paar jaar geleden op de Azoren liep: ik wandelde op een eiland in de Atlantische oceaan rondom een schitterend meer omgeven door rijk begroeide, groene heuvels. Het was paradijselijk, de sfeer was verfijnd en etherisch, en toch….voelde ik een aandrang, dat ik ‘terug moest’ en ‘nog iets te doen had’. 

Wat trekt me terug?

Het is een belofte, een hoop…

Als de Tuin een melodie zou hebben, zou de belofte zijn om die melodie vast te houden, hier, temidden van de kakofonie.
Ons de zuivere tonen van waarheid en balans te herinneren temidden van alle waanzin en geweld.
De hoop is om de onzichtbare hand die het leven lief had en koesterde, ook hier af en toe te kunnen voelen, misschien zelfs te kunnen zijn: als een blauwe mantel, die verzacht en mild stemt.

Het hart is moedig en sterk.

Egypte juni 2023

Pamela Kribbe


Toelichting

Voor mij zit in de Tuin de belofte dat ieder levend wezen precies kan zijn wie die is volgens zijn eigen natuur, het aapje, de planten, de mens…en dat alles mag groeien en ontwikkelen op z’n eigen wijze. Bij groei en ontplooiing hoort ook de aanwezigheid van uitdagingen: een bepaalde hoeveelheid pijn en lijden is onvermijdelijk, maar door de voelbare aanwezigheid van die liefdevolle Hand, blijft alles in evenwicht. Mensen, en ook dieren, raken niet zo verwijderd van hun kern als hier op aarde.

Dus de Tuin is niet een statisch paradijs, er is dynamiek en ontwikkeling, maar wel liefdevol..

Hoewel ik heimwee voel naar de Tuin, voelt die eigenlijk niet zozeer als iets uit het verleden, meer als een Nieuwe Aarde. Eentje die misschien alleen kan ontstaan als alle bewoners daar zich bewust zijn van wat er gebeurt als je te ver weg raakt van je hart, en het hart van de Schepping. Dus zijn die bewoners misschien al door een forse serie levens op aarde heen gegaan.

Het verdriet wat ik voel gaat vaak niet zozeer over mezelf, maar over wat ik zie in de wereld, verwaarloosde kinderen, mishandelde dieren, depressie en wanhoop in volwassenen.

Als ik mezelf ten diepste herinner, en dus die blauwe mantel word, dan kan ik voelen dat alles betekenis heeft, dat er een weg is voor allen.

Dat stemt mild, maar er blijft een grondtoon van stil verdriet.

Misschien dat die mijn hart motiveert om hier mijn werk te doen (naast dat ik hier ben voor mezelf en mijn eigen ontwikkeling). In het verdriet zit een gevoel van saamhorigheid: dat je toch iets te doen hebt in deze wereld, omdat je je verbonden weet met degenen die meer lijden dan jezelf.

Pamela Kribbe

De Azoren